



















Elk dood bromvliegje, muisje, musje, kever of worm, raapte ik voorzichtig van de grond en zocht een passend plekje in de tuin. Zwarte nagels, het graven van kuiltjes in de zwarte aarde. Mijn kleine handen vormden een holletje, een laatste dragen, een zacht neerleggen. Tranen druppelden om wat zij niet meer waren, niet meer mee mochten maken. Niet eerlijk. Met vlakke hand klopte ik de teruggelegde aarde, fluisterend dat ze heus gemist zouden worden. Wat ik als zes-, zeven-, achtjarige voelde, is niet veranderd. De foto’s zijn als de grafjes die ik heb gegraven. De dieren zijn me nog altijd even lief. Uiteindelijk verdwijnt alles, maar voorlopig draag ik veel in mijn kloppend hart.